Internet of Things, of IOT, beschrijft de werkwijze waarbij apparaten via een internetverbinding data uitwisselen met andere apparaten of systemen. IOT kan je invoeren op drie niveaus.
De sensoren in een machine meten een bepaalde status waardoor een actie wordt getriggerd. De data blijft binnen één machine en wordt daarin ook afgehandeld. Dit is het machine-niveau.
Wanneer er in een lange lijn wordt gewerkt kan het zijn dat de input van de ene machine de output van een andere moet schakelen, dit is een communicatie tussen twee machines. Bij 1 enkele input kan er een signaalkabel getrokken worden tussen deze twee machines echter dit is niet schaalbaar. Daarom wordt er bij meerdere signalen gekozen voor een bepaald communicatie-protocol. TCP/IP, profinet … zijn enkele bekende voorbeelden hiervan. In dit geval verloopt de communicatie tussen twee machines en kunnen we zeggen dat de sensor werkt op lijn-niveau.
Wanneer data bereikbaar moet zijn voor een machine op een andere vestiging, kan er een ethernet kabel getrokken worden naar een centrale opslag- en verwerkingsunit. Op dit moment is de data losgekoppeld van de machine en productielijn en is deze beschikbaar voor verschillende server toepassingen zoals een andon scherm of een live OEE-berekening. Wanneer er dus communicatie plaats vindt tussen twee machines die niet in dezelfde plant staan, werkt de sensor op plant-niveau.
In bovengenoemd plant-niveau wordt er gewerkt met een gecentraliseerd, lokaal verwerkingsstation. Dit wordt een edge-oplossing genoemd omdat de data ‘on-premise’ opgeslagen en verwerkt wordt. Dit biedt verschillende voordelen op vlak van veiligheid, datasnelheid, snelheidsverwerking … Een andere oplossing is om het verwerkingsstation in de cloud op te bouwen.
Doordat sensoren data opmeten van de machine of productielijn en deze beschikbaar stellen in de cloud spreekt men van Internet of Things. What ‘s in a name, remember? 😉